NRC - 8 februari 2023

Tentoonstelling In het Rijksmuseum in Amsterdam is vanaf vrijdag de grootste verzameling van Vermeers werk ooit bij elkaar te zien. Vanuit de hele wereld zijn 28 schilderijen bij elkaar gebracht van de 37 die we nog van Vermeer kennen.

Iedere kijker die voor een schilderij van Vermeer staat, ziet details die alleen hem of haar lijken op te vallen. Voor Marcel Proust was dat het gele stukje muur op het Gezicht op Delft – nooit meer nadien gevonden door iemand anders. Voor een ander is dat het de verwachting van iets wat komen gaat, die zich nestelt in het zacht in de wind bewegende gordijn, in het licht dat door het raam valt, de glanzend rode dakpannen in de verte en ook in de gloed van de jukbeenderen.

Het talent van de schilder Johannes Vermeer is ongeëvenaard. Dat is te zien op het grootse overzicht van Vermeers werk dat vrijdag opent in het Rijksmuseum in Amsterdam. Vermeer was een meester van licht en dus van kleur, van het perspectief, van verfbehandeling en compositie. Maar zelfs met die woorden doe je zijn talent tekort. Want de virtuositeit van Vermeer spreekt vooral uit het feit dat hij drieënhalve eeuw na zijn dood nog steeds met zoiets eenvoudigs als een stuk linnen, verf en een penseel, toeschouwers persoonlijk kan laten meeleven met wat hij afbeeldde.

Toeschouwers van Vermeer koesteren de overwegend kleine werken, laven zich aan het licht dat door de afgebeelde kamers stroomt, verhouden zich tot de hoofdpersonen op de schilderijen. Wat beweegt ze? Wat willen ze? Iedere kijker bedenkt zijn eigen verhaal – steeds weer opnieuw.

Bruiklenen

Dit verhaal gaat over de verwachting die Vermeer schept – groot én ingetogen. Maar voor we het hebben over die verwachting, en hoe ze tot uitdrukking komt, eerst de aanloop daarnaartoe. Dat is de tentoonstelling Vermeer – een van de grootste operaties die het Rijksmuseum ooit heeft uitgevoerd samen met het Mauritshuis in Den Haag. Jaren onderzoek is door het Rijksmuseum in de kunstenaar gestoken, met nieuw opgedoken onderschilderingen, een heel misschien wel nieuwe toeschrijving van Meisje met de Fluit uit de National Gallery of Art in Washington, en veel historisch archiefmateriaal dat is geanalyseerd.

Jaren voorbereiding kostte het om bruiklenen uit musea over de hele wereld los te peuteren. Bruiklenen die meestal niet graag worden gegeven, omdat juist die schilderijen publiekslievelingen zijn: de priegelend werkende Kantwerkster uit het Louvre, de Vrouw met parelsnoer uit de Gemäldegalerie in Berlijn, de Luitspeelster uit het New Yorkse Metropolitan.

Maar nu sloot The Frick Collection in New York wegens verbouwing. Alle drie de Vermeers uit die collectie konden worden uitgeleend. Dat was het begin, en samen met de vier Vermeers uit de collectie van het Rijksmuseum en de drie Vermeers uit het Mauritshuis, kom je dan al een eindje. Uiteindelijk zijn er 28 schilderijen te zien in Amsterdam: dat zijn er zes meer dan op het laatste overzicht van Vermeer, bijna dertig jaar geleden in het Mauritshuis in Den Haag. Acht werken die nog in musea of particuliere verzamelingen hangen, worden wegens hun kwetsbaarheid niet meer uitgeleend. De negende, Het Concert, werd dertig jaar geleden gestolen uit Boston en is sindsdien spoorloos.

Dat aantal van 28 is alleen interessant als je bedenkt dat Vermeer in het laatste kwart van de zeventiende eeuw geen tekening, geen ets heeft gemaakt, geen brief heeft nagelaten die iets over de betekenis of de methode van zijn werk prijsgaf. Niets. Zijn totale productie wordt geschat op 45 à 50 schilderijen, waarvan er 37 bekend zijn. Dat is weinig: Rembrandt maakte 350 schilderijen, Frans Hals 200. Vermeer werkte traag. Gemiddeld deed hij twee jaar over een schilderijtje.

Wat we weten over hem moet worden afgeleid uit tamelijk dorre archiefgegevens: geboren, getrouwd, vooraanstaand schilder en kunsthandelaar, heel veel kinderen gekregen, en na het rampjaar 1672 financieel in zwaar weer gekomen en plotseling gestorven. De primaire bronnen voor de kennis over Vermeer blijven daarom nog steeds en vooral de schilderijen die nu thematisch gerangschikt in negen stemmig gekleurde zalen in de Philipsvleugel van het Rijksmuseum hangen. Dat is de nalatenschap. Dat is waar we het allemaal vandaan moeten halen.

Wat opvalt is dit: na de vroege en niet bijster interessante beginwerken – mythologische en bijbelse voorstellingen – volgt er een enorme draai. Alle symboliek die in de vroege werken zo nadrukkelijk over het voetlicht komt, wordt losgelaten. De blik voert in het Rijksmuseum twee keer naar buiten, met de twee magnifieke werken Het Gezicht op Delft (1660-1661) en Het straatje (1658-1659). Maar voor de rest gaan we naar binnen: door de voordeur, de gang, de kamer, de keuken in. Verder zitten zijn figuren aan tafel, staan voor een raam, stemmen hun luit, gieten melk in een kom, schrijven een brief. De muren zijn versierd met wandtapijten, schilderijen. Op de vloer vormen tegels in zwart-wit een schaakbord. En altijd zijn er gordijnen.

Vermeer schildert nooit het straatgewoel in Delft, geen marktkooplui, geen vissers, haast geen kinderen en dieren, niet de stank en de herrie, zelfs niet die van de ‘Delftse donderslag’ van 12 oktober 1654. En dat is opmerkelijk. Deze ‘donderslag’ is een van de grootste vroegmoderne rampen. In het noordoosten van de stad ontploft een depot met zo’n 85.000 kilo buskruit, salpeter en zwavel. De explosie kost honderd mensen het leven, onder wie Vermeers collega Carel Fabritius. De klap is tot op de Wadden te horen. Maar bij Vermeer, dan 21 jaar oud, blijft het stil.

##Het wachten van de dienstbode Wat Vermeer wel schildert? Jonge vrouwen. Nooit oude. Nooit rimpels of een wrat. Nooit grijze haren of een mond zonder tanden. Nooit een vrouw met kinderen aan haar rokken. Van alle schilderijen die van Vermeer bekend zijn, zijn er zestien met een vrouw. Soms is deze vrouw vergezeld van een bode. Op zeven andere schilderijen wordt de vrouw geflankeerd door een man. En zelfs op de twee stadsgezichten die in het Rijksmuseum hangen – Gezicht op Delft en Het Straatje – zijn de vrouwen in de meerderheid.

Mannen vervullen op een paar schilderijen na bijrollen. Ze schenken wijn in voor een vrouw, luisteren naar een vrouw die een instrument bespeelt, en soms zijn ze alleen maar compositorisch hulpmiddel. Dan leiden ze de aandacht van de kijker via de achterkant van hun rug, frontaal in beeld, naar de vrouw in het licht daarachter, zoals op De soldaat en het lachende meisje (1657-1658).

Het zou makkelijk zijn als Vermeer alleen maar schoonheid zocht, en dat daarmee de kous af was. Maar dat is niet het hele verhaal. Daarvoor hebben sommige van zijn vrouwen te veel een tronie – met een ver naar achter wijkende haargrens en licht uitpuilende ogen. Vermeers vrouwen komen voor een deel uit de hogere burgerij – ze dragen juwelen, hun zijden jurken glanzen als edelmetaal, en drie daarvan zijn zelfs afgezet met poezelig zacht hermelijnbont, zo fijn geschilderd dat je het bont zou willen aanraken. De handelingen van de vrouwen zijn repetitief: ze maken muziek, schrijven brieven, lezen brieven en heel soms ja, drinken ze een glas. Maar wat ze vooral doen is: wachten. Geen muziekstuk is inspirerend genoeg om uit te spelen. Geen handwerkje is urgent genoeg. Alles kan afleiding zijn om het hoofd te heffen en te kijken naar, ja – naar wat?

Met hun werkgeefsters wachten ook de dienstmeisjes. In Schrijvende vrouw met dienstbode (1670-1672), uit de National Gallery of Ireland in Dublin, zie je dat het mooist verbeeld. Vermeer schildert dit doek in de twee jaar voordat hij doodgaat. De vrouw des huizes doet aan tafel ijverig haar best op een brief, maar het wil niet echt lukken, getuige de proppen op de vloer. Schuin achter haar, in de hoek van de kamer, staat de bode. Ze laat haar armen op elkaar rusten. Ze heeft haar blik afgewend van de vrouw aan tafel. Ze staart niet, ze kijkt geconcentreerd naar rechts, door het venster naar buiten. Haar gedachten zijn helemaal niet hier, in die kamer. Ze zijn daar, in het licht dat siddert en streelt, helder is en verleidt. De bode voelt haar bloed tintelen, de haartjes in haar nek kriebelen. Ze wacht. Ze houdt haar adem in. Nog even, dan gaat ze.

Correctie 10 februari: In het artikel stond dat de hoofdpersoon uit Marcel Prousts romancyclus ‘À la recherche du temps perdu’ een geel stukje muur zag op het ‘Gezicht op Delft’. Het was echter Proust zelf; dat is aangepast.